Fiscaliteit – fiscale aspecten binnen de sport

Een belangrijk luik binnen het sportrecht is dit van de fiscaliteit. Alwaar dit in eerste instantie fiscaal recht betreft is het toch belangrijk om er op te wijzen dat er heel wat fiscale elementen zijn die specifiek voor de sport werden ontwikkeld. Om deze reden is het aangewezen beroep te doen op een advocaat of advocatenkantoor die zowel kennis inzake sportrecht als inzake fiscaal recht heeft. Everest heeft zowel een sportrecht departement als een fiscaal departement.

Onderstaande toelichting werd ontwikkeld door Mr. Delafonteyne, partner fiscaal recht, en Mr. Baert, verantwoordelijke sportrecht. Onderstaande pagina werd ook uitgewerkt op de website van het Fiscaal departement Everest (sportbeoefenaars sportclubs).

Inhoudstafel:

  1. Het fiscaal statuut van de sportbeoefenaar
    1. Sportbeoefenaars met een bezoldiging
    2. Sportbeoefenaars met een zelfstandig statuut
    3. Inkomsten via sponsoring
    4. Conclusie
  2. Het fiscaal statuut van de sportclub en/of sportfederatie
    1. De feitelijke vereniging
    2. De VZW
    3. De vennootschap
    4. BTW
    5. Conclusie

1. Fiscaal recht – het fiscaal statuut van de sportbeoefenaar

Het fiscaal statuut van de sportbeoefenaar kan door verschillende afzonderlijke regimes worden bepaald. In dit hoofdstuk geven wij een opsomming van de sport-specifieke afwijkingen in de personenbelasting en de btw vanuit het oogpunt van de sportbeoefenaar.

1.1 De sportbeoefenaar met een bezoldiging

Een bezoldigde sportbeoefenaar wordt men wanneer men minimum 10 200 euro betaald krijgt (KB 25 mei 2018 tot vaststelling van het minimumbedrag van het loon dat men moet genieten om als betaalde sportbeoefenaar te worden beschouwd, BS 8 juni 2018).

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de jonge en de oude sportbeoefenaar.

Indien men ouder is dan 16 jaar, maar op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar nog niet heeft bereikt, wordt men beschouwd als een jonge sportbeoefenaar. Dit heeft tot gevolg dat de personenbelasting diens inkomen voor maximaal 20 070 euro (AJ 2020) belast aan een tarief van 16,5% (artikel 171, 4°, j WIB).

In het geval de sportbeoefenaar op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar heeft bereikt, behoort men tot de oude sportbeoefenaars. Voor de personenbelasting betekent dit dat het inkomen voor maximaal 20 070 euro (AJ 2020) belast wordt aan een tarief van 33% op voorwaarde dat het inkomen uit de andere beroepsactiviteit hoger is dan het inkomen uit de sportactiviteit (artikel 171, 1°, i WIB).

De sportbeoefenaars kunnen uitkering vragen van hun aanvullend pensioen op het moment van stopzetting. De uitkering kan niet vroeger plaatsvinden dan de eerste van de maand die volgt op de maand waarin de gepensioneerde sportbeoefenaar 35 jaar wordt. Fiscaal wordt deze uitkering op dezelfde manier behandeld als de uitkering naar aanleiding van pensionering op de leeftijd van 60 jaar, ook al is er geen effectieve pensionering. Dit betekent dat de uitkering belast wordt aan 20%. Wordt de uitkering pas na de 60-jarige leeftijd opgevraagd, zal het tarief 18%, 16,5% en desgevallend 10% bedragen.

1.2 De sportbeoefenaar met een zelfstandig statuut

Indien de sportbeoefenaar geen loontrekkende is, maar een zelfstandige, zullen de gewone regels met betrekking tot het uitoefenen van de zelfstandige activiteit in de personenbelasting het fiscaal statuut van deze sportbeoefenaar bepalen.

Merk op dat in dergelijk geval de sportbeoefenaar een btw-belastingplichtige zal zijn (voor de betekenis van het begrip ‘sport’ in btw, zie: https://www.sportadvocaten.be/definitie-van-sport/ ).

Wanneer de jaarlijkse omzet van de zelfstandige sportbeoefenaar niet meer bedraagt dan 25 000 euro, is deze een btw-belastingplichtige die de vrijstellingsregeling geniet en zal deze geen btw moeten aanrekenen op de verrichte handelingen. Daar staat tegenover dat hij/zij ook niet zal kunnen genieten van de btw-aftrek.

Wanneer de zelfstandige beroepsbeoefenaar een hogere omzet draait dan 25 000 euro per jaar, komt deze niet voor de vrijstellingsregeling in aanmerking. Hij/zij zal wel btw moeten aanrekenen op de uitgaande handelingen, maar kan daarentegen wel genieten van de btw-aftrek. Iedere activiteit van de zelfstandige moet apart bekeken worden om te weten welk btw-tarief van toepassing is (21%/12%/6%).

Met betrekking tot sport is de dienst door de sporter verstrekt aan de organisator van een sportwedstrijd of -feest vrijgesteld van btw (artikel 44, §2, 8° laatste zin W BTW). Dit gaat over de deelnamevergoeding. Het prijzengeld maakt geen voorwerp uit van de btw, omdat het geen rechtstreekse vergoeding uitmaakt van een dienst. Bijgevolg hoeft men zich niet de vraag te stellen in hoeverre er daarop btw verschuldigd is.

1.3 Inkomsten via sponsoring

Voor sportbeoefenaars is het tevens mogelijk om inkomsten te verkrijgen uit sponsoring. Sponsoring werd door ons al eerder toegelicht (link). De voordelen die zij ontvangen van de sponsor behoren tot het belastbaar inkomen indien ze uit hoofde of ter gelegenheid van de beroepswerkzaamheid verkregen zijn.

De sponsoring kan gebeuren in geld en/of in natura. In dat laatste geval zal het voordeel in natura belast worden volgens de werkelijke waarde. De koning heeft in sommige gevallen een forfaitaire wijze bepaald om de waarde van dit voor de sportbeoefenaar te berekenen (KB/WIB).

1.4 Conclusie

Wil men weten of er afwijkende regelingen van toepassing zijn op het fiscaal statuut van de sportbeoefenaar, moet men eerst uitmaken of men een bezoldigde dan wel een zelfstandige sportbeoefenaar is. Voor de jonge en de oude bezoldigde sportbeoefenaar zijn er in de inkomstenbelasting afwijkende tarieven van toepassing, daar waar de zelfstandige sportbeoefenaar de gewone regels met betrekking tot de zelfstandige activiteit moet toepassen. Wel zal deze laatste een btw-belastingplichtige zijn die eventueel vrijgesteld is of een vrijgestelde handeling stelt.

2. Fiscaal recht – het fiscaal statuut van de sportclub of sportfederatie

2.1 De feitelijke vereniging

Soms neemt de sportclub of sportfederatie de vorm aan van een feitelijke vereniging en heeft deze geen rechtspersoonlijkheid. Dit is veelal het geval bij voornamelijk erg kleine structuren. De feitelijke vereniging heeft geen juridische structuur als dusdanig. Het fiscale gevolg is dat de sportclub niet onderworpen is aan de rechtspersonenbelasting, noch aan de vennootschapsbelasting. Dit betekent evenwel niet dat er geen belastingen verschuldigd zullen zijn. De inkomsten van de sportclub worden geacht rechtstreeks door te vloeien naar de leden van de vereniging. Bijgevolg zijn deze in hoofde van die leden belastbaar in de inkomstenbelasting.

2.2 De VZW

Een sportclub kan zich tevens organiseren als een VZW. De sportclub die de vorm aanneemt van een vzw, is onderworpen aan de rechtspersonenbelasting. In tegenstelling tot de vennootschap die belast wordt op het jaarlijks netto-inkomen, wordt de vzw belast op limitatief in de wet opgesomde inkomsten (artikel 221 – 224 WIB).

Naast de inkomstenbelasting kan de vzw ook in aanraking komen met andere belastingen.

Zo zal de vzw die bezittingen met een totale waarde van meer dan 25 000 euro heeft, een jaarlijkse patrimoniumtaks van 0,17% over diens goederen verschuldigd zijn (art 147 e.v. Vl W Succ). Vzw’s worden vermoed een eeuwig bestaan te hebben. Bijgevolg zullen diens goederen nooit onderworpen worden aan registratie- en successierechten en heft men aldus deze patrimoniumtaks.

Het kan gebeuren dat een natuurlijke persoon legateert aan een vzw. Deze vzw kan dit niet zomaar aanvaarden, maar moet hiertoe gemachtigd worden bij KB. Het legaat wordt belast aan een vast tarief van 8,50 % (art 2.7.4.2.1, 10° VCF).

2.3 De vennootschap

De sportclub of de vennootschap kunnen de vorm aannemen van een vennootschap. De meeste sportclubs hebben de vorm van een vzw. Wanneer echter de commerciële inkomsten van die grootte zijn dat niet langer volgehouden kan worden dat er sprake is van een ‘bijkomende’ economische activiteit, wordt gekozen voor een vennootschapsvorm.

Een vennootschap is onderworpen aan de vennootschapsbelasting. Dit heeft als gevolg dat de inkomsten onderworpen zijn aan een vast tarief van 29,58% in aanslagjaar 2019 (25% in AJ 2021) tegenover de progressieve tarieven (25% – 50%) in de inkomstenbelasting. Wanneer men daarenboven kwalificeert als kleine vennootschap, bedraagt het tarief slechts 20,4% in aanslagjaar 2019 (20% in AJ 2021) op de eerste schijf van 100 000 euro.

De winst die de vennootschap genereert, komt niet rechtstreeks toe aan de aandeelhouder. Deze moet de winst laten uitkeren in de vorm van een dividend of een salaris. Ook dit heeft fiscale gevolgen.

De vennootschapsbelasting kent geen belastingvrij minimum, zoals in de personenbelasting. Alles wat de vennootschap verkrijgt behoort met andere worden tot de belastbare winst.

2.4 BTW

Indien de omzet van de btw-belastingplichtige niet meer bedraagt dan 25 000 euro per jaar, zal deze vallen onder vrijstellingsregeling. Het gevolg is dat er geen btw zal aangerekend worden op de uitgaande handelingen.

Indien de omzet meer zou bedragen, dan zal er wel btw geheven worden op de uitgaande handelingen. Merk op dat men per handeling moet nagaan of er een verlaagd tarief dan wel een vrijstelling van toepassing is.

De diensten met betrekking tot sport en de daarmee samenhangende diensten, verstrekt aan personen die actief aan sport komen doen, zijn vrijgesteld van btw op voorwaarde dat de exploitant een instelling is die geen winst nastreeft en de ontvangsten uitsluitend gebruikt worden om de kosten ervan te dekken (artikel 44, §2, 3° W BTW). Onder bepaalde voorwaarden zal het serveren van spijzen en dranken ook vrijgesteld worden onder het mom van ‘daarmee samenhangende diensten’. Wanneer men als sportclub de vorm aanneemt van een vennootschap, zal deze niet van de vrijstelling kunnen genieten. Een vennootschap wordt immers geacht winst na te streven.

Voldoet men niet aan de voorwaarden van de btw-vrijstelling, kan men mogelijks het verlaagd tarief van 6% toepassen. Zo zal bij de toekenning van het recht op toegang tot een sportinrichting en het recht daarvan gebruik te maken onderworpen zijn aan het verlaagd btw-tarief. Dit tarief is niet van toepassing wanneer de exploitant van de sportinrichting tevens de trainer is en actief instructies geeft. Het tarief van 21% vindt dan toepassing.

2.5 Conclusie

Onmiddellijk wordt duidelijk dat ook in het sportrecht de fiscaliteit om de hoek kijkt.De keuze van vorm die de sportclub aanneemt, kan onder andere afhangen van de toepasselijke fiscale regeling. Welke vorm het voordeligst is, zal geval per geval beoordeeld moeten worden. Zo kennen de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting en de personenbelasting elk andere tarieven met verschillende toepassingsvoorwaarden. Bij de rechtsvormkeuze mag ook de toepasselijke btw-regeling niet uit het oog worden verloren.