In België vallen sporters wat betreft hun statuut ofwel onder de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars ofwel onder het decreet van 24 juli 1996 tot vaststelling van het statuut van de niet-betaalde sportbeoefenaar.

Het criterium op basis waarvan het toepassingsgebied wordt bepaald is het loon die de sporter ontvangt. Deze loongrens voor sporters van binnen de Europese Economische Ruimte wordt jaarlijks bij koninklijk besluit vastgesteld voor de periode van 1 juli tot en met 30 juni. Voor de periode 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018 bedraagt deze loongrens – ongeacht of het gaat over deeltijdse of voltijdse arbeid – 10.200,00 EUR. Onder loon wordt onder meer het vast loon, de wedstrijdpremies, de winstpremies, het tekengeld, de huisvesting en het gebruik van een wagen of gsm gerekend.

Verdient de sporter meer dan 10.200,00 EUR / jaar, dan is de wet van 24 februari 1978 van toepassing. Valt de sporter onder deze loongrens dan betreft het een niet-professionele sportbeoefenaar die onder het voormeld decreet van 24 juli 1996 valt. Er bestaan evenwel uitzonderingen voor sporters die onder de loongrens vallen maar toch gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst. Dit laatste is een gevolg van een uitspraak van het Grondwettelijk Hof.

De niet-professionele sportbeoefenaar heeft krachtens artikel 3.1 van het decreet het recht om zijn overeenkomst tussen hem en zijn sportvereniging jaarlijks te beëindigen. Deze beëindiging dient evenwel te gebeuren middels een aangetekende brief en in principe tussen 1 juni en 30 juni. Deze periode – die altijd één maand moet bedragen – kan voor sportverenigingen evenwel gewijzigd worden na goedkeuring van de Vlaamse regering.

Dergelijke beëindiging betekent dat de sporter vrij naar een andere sportvereniging – zelfs als professioneel sportbeoefenaar – mag overgaan. Er zijn hiertegen geen verzetsmogelijkheden.

Artikel 3§2 van het decreet is in het geval van een regelmatige beëindiging van een overeenkomst tussen een amateursporter en zijn sportvereniging duidelijk. De betaling van enige vergoeding naar aanleiding van een overgang is verboden.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat een arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars maar ten vroegste geldig kan worden afgesloten vanaf het einde van de voltijdse leerplicht. Deze minimumleeftijd werd in het voetbal, basketbal, volleybal en wielrennen bovendien opgetrokken tot 16 jaar voor een deeltijdse arbeidsovereenkomst en tot 18 jaar voor een voltijdse arbeidsovereenkomst. Onder deze leeftijd valt men dan ook per definitie onder het decreet van 24 juli 1996.

Concluderend kan worden gesteld dat iedere amateursporter en iedere jonge sporter die het einde van de voltijdse leerplicht nog niet bereikt heeft elk jaar mits een geldige beëindiging vrij en kosteloos van sportclub kan veranderen.

Elke bepaling in een reglement in strijd met het decreet van 24 juli 1996 en die de rechten van de niet-professionele sportbeoefenaar verzwaart is nietig.

In bepaalde gevallen kan er niettemin voor jonge sporters een opleidingsvergoeding verschuldigd zijn. Daarnaast wordt soms gebruik gemaakt van de in de sportwereld discutabele figuur van de sterkmaking. Hierbij verbinden de ouders zich tot het betalen van een bepaald bedrag (schadevergoeding) aan de sportclub indien hun kind bij het einde van de leerplicht of bij het bereiken van de meerderjarigheid geen nieuw contract ondertekent bij diezelfde sportclub.

Vragen hieromtrent? Aarzel niet om ons te contacteren via het contactformulier of via sport@everest-law.be.