De zaak Mutu en Pechstein tegen Zwitserland

In een vorige blogpost (klik hier) werd uitgebreid ingegaan op de zaak Mutu en Pechstein en de beslissing van 2 oktober 2018 van het EHRM.

Het EHRM had hierbij geen fundamentele bezwaren vastgesteld met betrekking tot de werking van het CAS.

Er werd niettemin vastgesteld dat twee van de zeven rechters van het EHRM wel van oordeel waren dat het CAS niet voldeed aan verschillende vereisten opgelegd door het EVRM.

De beslissing stelde ook dat kon worden verzocht om de zaak voor te leggen aan de Grote Kamer van het Europees Hof van de Rechten van de Mens.

Gelet op de afwijkende opinie van de voormelde rechters had dit opnieuw kunnen leiden tot een interessante beslissing.

Geen verwijzing naar de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

De partijen hebben inderdaad verzocht – op basis van art. 43 van de Conventie – om de zaak door de Grote Kamer van het Europees Hof van de Rechten van de Mens te laten behandelen.

Op 4 februari 2019 heeft de Grote Kamer het verzoek tot behandeling van de zaak Mutu en Pechstein evenwel afgewezen.

Dit blijkt uit een persbericht van 5 februari 2019 van het Europees Hof van de Rechten van de Mens.

Hierdoor komt de beslissing van 2 oktober 2018 vast te staan.

Ook het Court of Arbitration for Sport heeft op 5 februari 2019 een persbericht uitgebracht naar aanleiding van deze beslissing.

Zij juicht vanzelfsprekend één en ander toe en merkt op dat zij inmiddels de nodige maatregelen heeft genomen om publieke hoorzittingen toe te laten.

In de praktijk moet een persoon of partij verzoeken om een publieke hoorzitting.

Dit is een gevolg van de wijziging van het artikel R57 van de CAS Code dat in werking trad op 1 januari 2019.

Op dat punt had het EHRM immers een schending vastgesteld.